Arend Jan Wijnsma: Wij waren wars van promotie van bestuurders
‘Ik zat op de kweekschool maar had geen zin om onderwijzer te worden. Het vak van journalist dat leek me wel wat.’ Na zijn eerste baan bij de Nieuwe Dockumer Courant stapte Arend Jan Wijnsma over naar de provincie Friesland. Hier werd hij aangesteld als voorlichter, de eerste om deze functie te vervullen. ‘Griffier Woltjer riep mij bij zich op zijn kamer. Hij staarde lang en zwijgzaam over de Tweebaksmarkt en zei tenslotte: ‘’U bent hier nu, en laat dit voorlopig voldoende zijn.’’ Sommige ambtenaren waren niet erg ingenomen met een aparte medewerker voor voorlichting. Die deden dat er op hun manier wat bij.’ Arend Jan Wijnsma publiceerde zijn wetenswaardigheden in het onlangs uitgebrachte boekje Mijn laatste verslag.
Geamuseerd liep Arend Jan Wijnsma (83) onlangs rond op de nieuwjaarsreceptie van de provincie Friesland. ‘Ja, ik kwam er nog wel een paar oude bekenden tegen.’ De oud-journalist (Nieuwe Dockumer Courant en het Friesch Dagblad) en voorlichter keek zijn ogen uit in het vernieuwde paleis van de Friese bestuurders. In de tijd dat hij hier werkte ging het er wat anders aan toe. ‘Dan boog commissaris van de koningin Linthorst Homan achter zijn griffier om naar mij toe om te vragen of ik nog een Lexington voor hem had. Jazeker, er werd gewoon gerookt in de statenzaal.’ Ook de voorlichting was destijds – Wijnsma werkte er van 1969 tot aan zijn pensioen in 1988 – zakelijk en sober. Er was nog geenszins sprake van een hofhouding met voor alle gedeputeerden een eigen voorlichter. Wijnsma vraagt zich af waar dat nieuwe gebruik toe dient. ‘Wij waren wars van promotie. Al helemaal van bestuurders. Daar waren wij niet voor. Dat was onze taak niet. Wij zeiden: wij zijn er voor de verklaring van en toelichting op het beleid. Niets meer en niets minder. Het kwam niet in ons op om te vertellen hoe goed een bestuurder was. Dat moeten anderen beoordelen. Daarover moet het volk oordelen.’
PvdA-gedeputeerde Hannie Bruinsma-Kleywegt had andere opvattingen. ‘Die verwachtte dat we vertelden hoe goed die wel was. We hebben daar niet aan meegedaan. Dat gaf wel wat wrijving. Overheidsvoorlichting moet je niet verkopen. Het gaat om verduidelijking, meer niet. Bruinsma-Kleywegt was een carrièrevrouw, een salonsocialist. Die heeft later haar trekken wel thuisgekregen.’
Friesland bezat kort na de Tweede Wereldoorlog een bonte verscheidenheid aan media: zes dagbladen (Leeuwarder Courant, Friesch Dagblad, Friese Koerier, Het Vrije Volk – editie Friesland en Ons Noorden – editie Friesland), vijftien streekbladen en een regionale omroep, de RONO. Een legertje journalisten was dagelijks op pad om de Friese lezers en luisteraars op de hoogte te houden van het wel en wee van de Friese samenleving.
Arend Jan Wijnsma: ‘Het was een gezellige periode. De journalisten ontmoetten elkaar aan de stamtafel in hotel Amicitia. Daar zat je gezamenlijk met de Leeuwarder thrillerschrijver Havank, met groentenboer Fahner die zo mooi piano kon spelen, met stadsverslaggever Henny Keikes van de Leeuwarder Courant, met Fenno Schoustra van het Vrije Volk en met de aardappelhandelaar Hette Hettema. Hette zat altijd met zijn knie omhoog op zijn stoel. Op die knie plaatste hij dan een glas met een halve liter bier. Iedereen keek gefascineerd toe, maar dat glas viel nooit op de grond.’ Later, nadat Amicitia werd afgebroken, verkaste de journalistenclub naar hotel de Klanderij, waar Bertus Blankenstijn de scepter zwaaide. Toen ook dat roemruchte etablissement de poorten sloot, werd café De Ossekop van Willem Eijgelaar de pleisterplaats. Ook nu nog zitten er journalisten en ander aangewaaid volk iedere dinsdag na vijf uur rond de grote stamtafel.
‘Net na de oorlog mochten enkele kranten in Friesland niet verschijnen. Ze waren te meegaand geweest met de Duitse bezetter. Ook op de Nieuwe Dockumer Courant werd nauwgezet gelet. Uitgever Zeijl had een publicatieverbod gekregen. Alles wat we schreven, moesten we bewaren. Steekproefsgewijs werden de artikelen gecontroleerd. Wanneer het handschrift van Zeijl opdook, dan zwaaide er wat. De commissie voor de perszuivering deelde zwarte straffen uit.’
Van 1948 tot 1950 diende Arend Jan Wijnsma onder de Nederlandse vlag in Indië. Nadien keerde hij terug naar zijn krant in Dokkum, maar alras meldde hij zich aan als verslaggever bij het Friesch Dagblad. Een baan bij de Leeuwarder Courant werd hem voor zijn neus weggekaapt door collega Wyb Kuipers.
In zijn boek dist Wijnsma een smakelijke anekdote op over hoofdredacteur Hendrik Algra van het Friesch Dagblad. Algra was, naast hoofdredacteur van de christelijke krant, ook volksvertegenwoordiger voor de Anti Revolutionaire Partij (ARP) in de Tweede Kamer en later senator in de Eerste Kamer. ‘De Duitse rijkskanselier dr Conrad Adenauer knoopte na de oorlog weer voorzichtig banden aan met prominente buitenlanders waaronder Hendrik Algra. Het contact groeide uit tot een zekere vriendschap. Die ging zover dat Algra uitgenodigd werd om tijdens een CDU-bijeenkomst in Bonn een toespraak te houden. Dat was natuurlijk niet niks en zeker voor Hendrik Algra, die niet gespeend was van ijdelheid, betekende dit een prachtig moment om zichzelf in de kijker te plaatsen. Zijn oomzegger Arend Algra, die hierover smakelijk kon vertellen, fungeerde als chauffeur in de kleine Peugeot, de dienstauto van het Friesch Dagblad. Adenauer had verordonneerd dat Algra met zijn auto op weg naar het diner pal achter de rijkskanselier moest rijden om zijn vriendschap met de gast uit het voormalig bezette landsdeel te tonen. “Daar reden we dan met de opgepoetste, kleine Peugeot geëscorteerd door motorpolitie tussen de dikke Mercedessen naar het diner. Als een eend tussen de dikke zwanen.’’ Hendrik Algra, die in de oorlog voor het verdedigen van de democratische vrijheden in zijn krant geruime tijd had moeten boeten in het interneringskamp bij Vught, zat pontificaal achterin de auto. O, wat kon zijn oomzegger er mooi over vertellen.’
Ook Wijnsma is een liefhebber van tradities en rituelen die bij herenclubjes nog vaak in zwang zijn. ‘Ik mag het eigenlijk niet eens vertellen, maar in 1967 hebben we Club 15 opgericht. Een debatingclub toentertijd met mannen als Harke van der Meer (oud-directeur Friese Pers) en schrijver Pieter Terpstra. Iedere tweede dinsdag van de maand komen we bij elkaar in de bovenzaal van het Wapen van Leeuwarden. Om de beurt steken we een verhaal af. We zijn momenteel op volle sterkte. Als er een nieuw lid wordt aangebracht en iemand uit het gezelschap is tegen, wordt er tegen de poot van de tafel geschopt waarna er over de kandidaat verder niet meer wordt gesproken.’ Het lijstje uitgeschopte kandidaten had Wijnsma niet paraat.
Tekst: Andries Veldman